Ooit vroeg iemand op de sportschool me om tips over India. Ik wist intuïtief dat ze een “hater” zou zijn, maar goed, ze had al een groepsreis geboekt. Dus waarschuwen had geen zin meer. Achteraf hoorde ik dat ze het inderdaad afschuwelijk had gevonden.
Maar ik houd van India al is het heftig; een absolute aanslag op werkelijk ál je zintuigen, die kakofonie van kleuren, geluid, geuren, smaken en fysieke sensaties. Dat gecombineerd met het feit dat men er niets, maar dan ook werkelijk niets, begrijpt van ons westerse gevoel voor privacy…. Als je dan met z’n tweeën op straat loopt, vinden Indiërs dat ontzettend sneu. Ze zijn ervan overtuigd dat je je eenzaam voelt en dus gaan ze je gezelschap houden. Bij voorkeur met de hele familie. Sjouwt er steeds zo’n kleurrijke meute met je mee, die alles van je wil weten. Dat is hartverwarmend en heel gezellig, maar niet vol te houden hè. ’s Avonds was ik er soms zo moe van dat ik, als we eindelijk een hotelkamer hadden gescoord, uitgeput mompelde: “Gauw, deur dicht… wie er ook aanklopt. Ik wil nu even helemaal níemand meer spreken”.
Ik weet niet precies wat me zo raakte in de uitzending. Ik liep in mijn herinnering met de mannen mee over de spice market in Delhi. In mijn herinnering zag ik weer het bizarre beeld van die olifant die voor het rode stoplicht stond te wachten. In Jodhpur dompelden Sergio en Axel zich onder in de weelderige luxe van het paleis van de maharadja. Sergio merkte op dat hij daar privé nou niet direct een kamer zou boeken, maar dat hij er dan zeker een keer zou gaan eten vanwege de uitstekende reputatie van het restaurant. Dat was precies wat wij deden in 2004. Een romantisch diner voor twee met exquise gerechten, tegen de achtergrond van een schitterend sprookjespaleis. Ik voelde me een heuse prinses.
En toen overviel het me dus. Verdriet naar een tijd die nooit meer terugkomt, een geliefde die nooit meer terugkomt, een leven dat nooit meer terugkomt. De verleiding is groot om dan mezelf bij het nekvel te pakken en te kijken naar wat er wél is. Meestal gaat dat mij heel aardig af. Ik heb mezelf vaak verbaasd over mijn eigen veerkracht, de afgelopen jaren. En ik heb het uitgebouwd, bestudeerd, er mijn vak van gemaakt. Juist daardoor weet ik maar al te goed dat het niet constructief is steeds weg te rennen van pijn. Soms moet je die gewoon tegemoet treden, accepteren, laten zijn. Omarmen zelfs. Gisteren was zo’n dag.
Dus ik ging op zoek naar mijn fotoalbums; van die dikke in kunstleer gebonden boeken met zelf ingeplakte, door de tijd ietwat verbleekte, foto’s. Ik checkte of ik echt in het paleis in Jodhpur was geweest. En huilde tranen met tuiten om wat was en nooit meer zal zijn. Je overgeven aan de emotie, het verdriet doorleven, doorvoelen. Zonder troost te zoeken bij anderen, zonder te bagatelliseren of te willen oplossen. Dat is soms nodig en zo helend. Ook dat geeft veerkracht. Want emoties structureel onderdrukken, prettige of minder prettige, dat gaat in je lijf zitten. En leidt op de lange duur tot allerlei klachten, vooral ook fysieke.
Voor wie zich nu lichtelijk zorgen begint te maken over mijn emotionele staat van zijn, nog even het volgende. Ik ga niet beweren dat ik nu weer een blij ei ben. Een beetje melancholisch ben ik nog steeds. Maar zo’n stukkie schrijven helpt alweer. En daarna ben ik de keuken ingedoken om me met volle aandacht en toewijding te storten op het maken van Palak Paneer, een van mijn favoriete Indiase gerechten. En, hoe bijzonder, die is voor het eerst sinds 2004 echt goed gelukt.